Wat als btw en accijns halveren? Effect op economie NL

Rekenmachine met btw-percentages en brandstofpomp als symbool voor belastingverlaging in Nederland

Stel: het kabinet besluit tot een drastische belastingingreep. Het hoge btw-tarief gaat van 21% naar 9%. Het lage tarief gaat van 9% naar 2,5%. Daarbovenop worden brandstofaccijnzen met 50% verlaagd. En als derde pijler volgt een grote herziening: “veel subsidies” stoppen, en vervolgens opnieuw bepalen wie wel en wie geen subsidie krijgt.

Op papier klinkt het als een koopkracht- en ondernemersinjectie. In de praktijk is het een operatie met grote macro-economische gevolgen: voor prijzen, inflatie, consumptie, overheidsfinanciën, inkomensverdeling, én het verdienmodel van sectoren die nu leunen op steun of fiscale prikkels.

In dit onderzoeksartikel loop ik door de belangrijkste effecten, inclusief rekenvoorbeelden en de politieke/uitvoeringsrisico’s. Let op: dit is een scenario-analyse. Of prijsdalingen volledig bij consumenten landen hangt af van concurrentie, marges en contracten. Het CPB laat in verschillende analyses zien dat btw-wijzigingen niet altijd één-op-één en direct doorwerken in consumentenprijzen en lonen.

1) De btw-rekensom: hoeveel dalen prijzen “theoretisch”?

Btw is een percentage op de prijs exclusief btw. Als een product nu €100 exclusief btw kost:

  • Met 21% btw wordt dat €121.
  • Met 9% btw wordt dat €109.

Dat betekent: als de hele btw-verlaging wordt doorgegeven, daalt de consumentenprijs van zo’n goed met:

  • Factor 1,09 / 1,21 = 0,9008 → ongeveer -9,9%.

Voor goederen/diensten in het lage tarief:

  • Van 9% naar 2,5%: factor 1,025 / 1,09 = 0,9404 → ongeveer -6,0%.

Belangrijk: doorwerking is geen natuurwet

In sectoren met stevige concurrentie zie je sneller prijsdoorwerking. In sectoren met schaarste (bijv. volle hotels, krappe bouwcapaciteit, populaire evenementen) kan een deel in marges blijven hangen. CPB-publicaties over btw en prijsdoorwerking benadrukken juist die nuance: beleid kan inflatie sturen, maar het pad loopt via doorberekening, marktmacht en loonvorming.

2) Inflatie en koopkracht: snelle daling, maar wat erna?

Korte termijn: inflatie omlaag

Als btw-tarieven breed dalen, kan de gemeten inflatie tijdelijk flink dalen, omdat veel prijzen ineens lager in de index komen. Dat kan koopkracht “zichtbaar” verbeteren, vooral bij huishoudens die een groot deel van hun budget uitgeven aan btw-belaste consumptie.

Middellange termijn: risico op “terugslag”

De vraag is: wat gebeurt er met de staatskas? Als de overheid het gat niet dekt, kunnen later bezuinigingen of andere belastingen nodig zijn. Dan komt koopkracht via een andere deur weer onder druk. Bovendien: als de vraag door koopkrachtstijging hard aantrekt terwijl het aanbod niet mee kan (arbeidsmarkt krap, bouw traag, netcongestie), kan dat op termijn juist prijsdruk in schaarstesectoren geven.

3) Overheidsfinanciën: btw is een hoofdader

Btw is één van de grote inkomstenbronnen van de overheid. Een verlaging van 21→9 en 9→2,5 is daarom geen “bijstelling”, maar een structurele hertekening van de begroting.

Zonder hier met een exact rijksboekhoudkundig bedrag te strooien (dat vraagt microsimulaties per productgroep), is de richting helder:

  • Ontvangsten dalen fors.
  • Het financieringstekort loopt op, tenzij:
    1. andere belastingen omhoog gaan,
    2. de staat meer gaat lenen,
    3. er stevig wordt bezuinigd,
    4. of subsidies/uitgaven op grote schaal verdwijnen.

Daarom is die derde pijler (subsidies herzien) in dit scenario geen bijzaak, maar de enige realistische “dekking” die politiek vaak wordt genoemd.

4) Brandstofaccijnzen -50%: prijs aan de pomp en gedragseffecten

De Rijksoverheid vermeldt dat de accijnstarieven in 2025 gelijk blijven aan die van 1 juli 2023: €0,79 per liter benzine en €0,52 per liter diesel (LPG €0,19).
Een halvering betekent grofweg:

  • Benzine: -€0,395 per liter (excl. btw-effect)
  • Diesel: -€0,26 per liter

Rekenvoorbeeld benzine (met actuele orde van grootte)

UnitedConsumers geeft op 19-12-2025 een rekenvoorbeeld met een adviesprijs rond €2,130 per liter en laat zien dat btw bij 21% ongeveer €0,370 is op een netto prijs van €1,760.

A) Alleen btw op brandstof van 21% naar 9%
Netto €1,760 → btw 9% = €0,158 → nieuwe pompprijs ≈ €1,918.
Daling ≈ €0,212 per liter.

B) Btw 9% én accijns benzine -50%
Als we vereenvoudigd aannemen dat die accijns in de netto prijs zit en er €0,395 af gaat:
Netto €1,760 → €1,365 → +9% btw ≈ €1,488 per liter.
Totale daling ≈ €0,642 per liter.

Dit zijn grove rekenstappen (want in echte pompprijzen spelen ook olieprijs, distributiemarges en contracten), maar ze laten de orde van grootte zien.

Macro-effecten: meer rijden, meer import, meer uitstoot

Een forse daling aan de pomp werkt bijna altijd door in:

  • Meer autokilometers (gedragseffect)
  • Lagere transportkosten (kan prijzen in de keten drukken)
  • Meer brandstofverbruik en dus spanning met klimaatdoelen

Politiek gezien wordt dit een botsing tussen koopkracht/logistiek en klimaat/ruimtelijke doelen.

5) Wie wint het meest van btw-verlaging?

Huishoudens: voordeel, maar scheef verdeeld

Btw is regressief in de zin dat lagere inkomens een groter deel van hun inkomen consumeren. Maar hogere inkomens geven in euro’s meer uit, dus krijgen ook meer “btw-korting” in absolute zin.

  • Een brede btw-verlaging is simpel, maar niet super “gericht”.
  • Als je juist de laagste inkomens wilt helpen, zijn toeslagen en gerichte heffingskortingen vaak effectiever.

Over toeslagen weten we dat het om grote aantallen en bedragen gaat: Dienst Toeslagen schat voor 2025 totaal €21,7 miljard aan toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag).
Als je btw flink verlaagt én tegelijk toeslagen/subsidies afknijpt, kun je groepen dubbel raken.

Ondernemers: liquiditeit en vraag

Btw is voor ondernemers vaak “doorstroom” (zij dragen af), maar de vraagkant is cruciaal: lagere consumentenprijzen kunnen omzet verhogen. Tegelijk geldt: bij grote tariefwijzigingen ontstaan overgangsproblemen (contracten, kassasystemen, facturatie, voorraadcorrecties).

6) Subsidies “stoppen en opnieuw bepalen”: waar hebben we het over?

Nederland kent honderden regelingen. En “subsidie” is een containerbegrip: directe subsidies, fiscale regelingen, garanties, toeslagen, fondsen, uitvoeringsprogramma’s.

Voorbeelden van grote subsidie-/steunclusters

A) Huishoudens (inkomensondersteuning)

  • Zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag
    Dit is politiek extreem gevoelig: het zijn miljoenen huishoudens. Snijden zonder alternatief kan armoede en schulden aanjagen.

B) Energie en klimaat (bedrijfsmatig)

  • Denk aan stimulering van duurzame energie en CO₂-reductie (zoals SDE++-achtige prikkels; het exacte instrumentarium verschuift door de jaren).
    Stop je dit abrupt, dan raakt dat investeringszekerheid, projecten en netaansluitingen.

C) Innovatie en concurrentiekracht

  • Fiscale innovatieprikkels (zoals WBSO-achtige regelingen) zijn bedoeld om R&D in Nederland te houden.
    Afschaffen kan op korte termijn geld opleveren, maar op lange termijn groei en productiviteit drukken.

D) Landbouw en platteland

  • Combinatie van EU- en nationale regelingen, plus transitie- en verduurzamingspotten.
    Hier snijden zonder alternatief leidt tot politieke escalatie én mogelijk vertraging van natuur-/waterdoelen.

E) Cultuur, onderwijs, zorg, inclusie

  • Via uitvoerders zoals DUS-I lopen veel regelingen voor instellingen (onderwijs, jeugd, cultuur, emancipatie en meer).

7) Wie kan “best wel buiten subsidie”? Concrete denkrichtingen

Als een kabinet écht “opnieuw” wil kijken, kom je vaak uit bij deze keuzes:

1) Stop met subsidies die vooral marges vergroten

Bij sommige regelingen ontstaat het risico dat subsidie niet leidt tot extra activiteit, maar tot hogere prijzen/marges (bijv. in sectoren met schaarste). Dan betaal je publiek geld zonder veel maatschappelijk extra effect.

2) Schrap versnippering en stapeling

Meerdere kleine potjes voor vergelijkbare doelen geven hoge uitvoeringskosten en adviesindustrie. Een herontwerp kan: minder loketten, strakkere doelen, harde evaluaties.

3) Subsidieer alleen “additionaliteit”

Kernvraag: zou dit project ook zonder subsidie gebeuren? Zo ja, dan kun je schrappen. Zo nee, dan kan steun wel degelijk rendement hebben.

4) Maak onderscheid tussen transitie en structurele inkomenssteun

Transitie (tijdelijk) kun je verdedigen; structurele steun zonder eindpunt is lastiger, tenzij het gaat om bestaanszekerheid (toeslagen) of publieke kerntaken.

8) Het grote spanningsveld: belasting omlaag vs. uitgaven omlaag

Als je btw en accijns verlaagt, geef je de economie een impuls via prijzen. Maar als je dat financiert door massaal subsidies te stoppen, trek je elders bestedingen weg.

Macro-economisch hangt het resultaat af van:

  • Wie voordeel krijgt (lage inkomens geven sneller uit dan hoge inkomens)
  • Welke subsidies je schrapt (toeslagen raken consumptie hard; investeringssubsidies raken groei later)
  • Tijdpad (plotseling vs. gefaseerd)
  • Geloofwaardigheid (investeerders haten beleidsjojo)

9) Conclusie: aantrekkelijk aan de kassa, gevaarlijk in de begroting

Een btw-daling van 21% naar 9% en van 9% naar 2,5% kan theoretisch veel prijzen verlagen (ruwweg -9,9% op het “hoge tarief”-mandje en -6,0% op het “lage tarief”-mandje), maar de echte doorwerking hangt af van marktwerking en schaarste.

Een halvering van brandstofaccijns kan de pompprijs stevig drukken; met btw-verlaging erbij laat een rekenvoorbeeld zien dat het richting tientallen eurocenten per liter kan gaan.

De rekening komt vrijwel zeker bij de rijksbegroting te liggen, waardoor “subsidies herzien” een noodzakelijke tweede stap wordt. Maar daar zit de grootste politieke explosie: toeslagen alleen al gaan om tientallen miljarden en miljoenen huishoudens.

De kernvraag voor dit scenario is daarom niet: “kan het?” maar: welke koopkracht wil je kopen, met welke bezuinigingen, en wie betaalt uiteindelijk de rekening?

Geef een reactie