Nederland treft geen blaam bij adoptie van 8 kinderen uit Sri Lanka

  • De acht personen zijn in Sri Lanka geboren
  • De stichting is in de jaren tachtig een aantal malen negatief in het nieuws verschenen
  • De adoptiedossiers bevatten geen fouten of tegenstrijdigheden

De Nederlandse Staat is niet aansprakelijk voor onregelmatigheden bij de adopties van acht personen uit Sri Lanka in de periode 1983-1990. Dat volgt uit een uitspraak in een bodemprocedure bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank stelt vast dat de Staat destijds een beperkte toezichthoudende taak had op de adopties die in Sri Lanka plaatsvonden.

Het handelen van de Staat moet worden getoetst aan de hand van de (wettelijke) normen en maatschappelijke opvattingen in die jaren. De adoptiedossiers bevatten geen fouten of tegenstrijdigheden die zo kenbaar en ernstig zijn dat de Staat deze had moeten onderkennen. De rechtbank begrijpt dat deze uitkomst niet zal aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de acht geadopteerde personen, die hun biologische ouders door de onjuiste informatie in de adoptiedossiers niet hebben kunnen vinden.

De acht personen zijn in Sri Lanka geboren en in de periode tussen 1983 en 1990 door Nederlandse adoptieouders in Sri Lanka geadopteerd. Zij hebben gebruik gemaakt van de bemiddelingsdiensten van de Nederlandse Stichting Flash. De stichting is in de jaren tachtig een aantal malen negatief in het nieuws verschenen. De stichting is in 2010 opgehouden te bestaan. In 2019 heeft de Commissie-Joustra onderzoek gedaan naar de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid bij interlandelijke adopties. Die concludeert in 2021 dat bij de adopties in Sri Lanka ernstige structurele misstanden plaatsvonden en dat de Staat daarvan op de hoogte was. De minister heeft daarop aan de mensen die geadopteerd zijn excuses aangeboden voor de rol van de Staat bij de geconstateerde misstanden.

De acht uit Sri Lanka geadopteerde personen hebben op basis van hun adoptiedossiers niet kunnen achterhalen wie hun biologische ouders zijn. Dat is voor hen een groot verdriet. Zij hebben schrijnende vragen over hun identiteit en afstamming. Sommigen werden geadopteerd met een veronderstelde tweelingzus of -broer, maar aan de hand van DNA-testen zijn ze erachter gekomen dat ze niet verwant zijn. Ook bleken sommigen niet verwant aan hun veronderstelde biologische moeder en zijn ze geconfronteerd met zogenaamde ‘acting mothers’, vrouwen die zich voordeden als hun biologische moeders maar dat niet bleken te zijn.

De acht houden de Staat aansprakelijk voor onregelmatigheden bij hun adopties en het ontbreken van juiste informatie over hun biologische ouders. Volgens hen had de Staat kunnen en moeten weten dat er bij adopties uit Sri Lanka in het algemeen, en door Flash in het bijzonder, sprake was van frauduleuze praktijken en babyhandel. Er waren daarover verschillende signalen stellen ze, zoals berichten in de media van destijds en andere documentatie. Ze vinden dat de Staat destijds beter toezicht had moeten houden bij de interlandelijke adopties, dat de Staat fouten heeft gemaakt bij de visumverlening en dat de Staat niet voldoende heeft gecontroleerd of de adoptiedossiers correct waren. Zij wijzen op het rapport van de commissie uit 2021. 

De rechtbank stelt vast dat bij de beoordeling van het handelen van de Staat moet worden gekeken naar de omstandigheden en de kennis in de tijd dat de adopties plaatsvonden. De rechtbank oordeelt dat de Staat niet aansprakelijk is voor de geleden schade. Ten eerste had de toezichthoudende taak van de overheid bij interlandelijke adopties een vrij beperkte inhoud. Het ging vooral om toezicht op grond van de door vergunninghouders aan te leveren jaarverslagen. Hoe mager dat met de kennis van nu ook overkomt, dit was in feite alles wat toen nodig werd gevonden. 

De Staat hoefde op grond van de algemene signalen over misstanden, adoptieverzoeken uit Sri Lanka niet te stoppen. Op dergelijke verstrekkende ingrepen was het toezicht niet gericht. Ook kan niet worden geoordeeld dat de Staat toezicht had moeten houden op de verzameling van afstammingsgegevens. Dat bij de informatie in de adoptiedossiers nu terecht allerlei kritische noten kunnen worden geplaatst en de informatie achteraf vervalst of niet juist blijkt te zijn, maakt de Staat niet alsnog aansprakelijk voor de daardoor geleden schade.

De rechtbank oordeelt ten tweede dat de visumverlening niet onrechtmatig was. De acht stellen dat de Staat niet voldoende heeft gecontroleerd of de adoptiedossiers correct waren, maar de rechtbank heeft geen fouten in de adoptiedossiers kunnen vaststellen die zo ernstig zijn dat de Staat destijds geen visum had mogen verlenen. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar de beschikbare documenten in de individuele adoptiedossiers van de acht. 

Volgens de acht geadopteerde personen heeft de Staat het recht op privé, familie- en gezinsleven uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) geschonden. Onder meer omdat ze niet geadopteerd hadden mogen worden en de adoptiedossiers niet correct zijn. Ook dat wijst de rechtbank af. De acht bevonden zich ten tijde van de adoptieprocedures in Sri Lanka, waar het EVRM niet geldig is.

De rechtbank overweegt dat de uitkomst schuurt met het algemene rechtvaardigheidsgevoel en al helemaal moet schuren met het individuele rechtvaardigheidsgevoel van deze acht. Zij lijden immers onder de gevolgen van de onregelmatigheden die bij hun adopties hebben plaatsgevonden, waardoor zij hun biologische ouders niet hebben kunnen achterhalen. Hoe schrijnend de situatie ook is, de rechtbank moet de vraag of de Staat hiervoor aansprakelijk is, beoordelen aan de hand van de kennis, normen en maatschappelijke opvattingen ten tijde van de adopties.

De hele uitspraak leest u hier

Geef een reactie