GRONINGEN, 13 december 2025 – De Rechtbank Noord-Nederland heeft in een kort geding uitspraak gedaan in een civiele zaak die draait om de ontruiming van een huurwoning nadat de burgemeester de woning had gesloten vanwege de vondst van een vuurwapen en munitie.
Waar ging deze zaak over?
De verhuurder, Stichting Acantus, verhuurt de woning sinds 24 december 2015 aan de gedaagde (de huurder). De maandelijkse huur bedraagt € 636,91. Op 6 november 2024 trof de politie-eenheid Noord-Nederland in de woning een vuurwapen en munitie aan. Die vondst leidde tot bestuurlijk ingrijpen: de burgemeester van de gemeente Oldambt besloot op 8 juli 2025 de woning voor drie maanden te sluiten, ingaand 23 juli 2025. In een voorlopige voorziening (bestuursrecht) werd het verzoek van de huurder afgewezen en werd de sluitingsperiode uiteindelijk vastgesteld van 30 juli 2025 tot 30 oktober 2025. Voor Acantus was de sluiting aanleiding om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW, met als peildatum 30 juli 2025. Vervolgens stapte de verhuurder naar de civiele kortgedingrechter om ontruiming af te dwingen.
Wat eiste de verhuurder?
Acantus vroeg de voorzieningenrechter – kort samengevat – om:
- Ontruiming: de huurder moet het pand binnen zeven dagen na betekening leeg opleveren, of (als feitelijk ontruimen tijdens sluiting niet kan) binnen zeven dagen na definitieve opheffing van de sluiting.
Schadevergoeding: betaling van € 636,91 per maand (of een deel daarvan) zolang de huurder na de ontbinding niet ontruimt en de woning niet ter beschikking stelt.
Proceskosten: inclusief nakosten.
Waarom is dit een ‘kort geding’ en wat betekent dat?
Een kort geding is bedoeld voor spoedeisende zaken waarin snel een voorlopige beslissing nodig is. De voorzieningenrechter benadrukt in dit soort ontruimingszaken steevast dat een ontruiming een ingrijpende maatregel is: het raakt direct aan iemands woonrecht en huurbescherming. Daarom past de rechter terughoudendheid, mede omdat in kort geding geen ruimte is voor diepgaand feitenonderzoek en de gevolgen vaak moeilijk terug te draaien zijn. Tegelijk stelde de rechter vast dat Acantus voldoende spoedeisend belang heeft bij de vordering.
De kern: ontbinding na sluiting (artikel 7:231 lid 2 BW)
In dit vonnis staat de bijzondere huurrechtelijke route centraal: ontbinding zonder rechter wanneer de burgemeester een woning sluit op grond van een sluitingsbevel (in dit dossier genoemd in verband met artikel 174a Gemeentewet). De voorzieningenrechter legt uit dat de bevoegdheid om op grond van artikel 7:231 lid 2 BW te ontbinden kan worden gebaseerd op het enkele feit dát er een sluitingsbevel is genomen. Daarbij is het voor die ontbindingsbevoegdheid niet doorslaggevend of de huurder in civiele zin tekort is geschoten in verplichtingen. Opvallend (en voor huurders belangrijk om te begrijpen): de civiele rechter gaat in dit kort geding niet opnieuw inhoudelijk oordelen over het sluitingsbevel zelf of over de vraag of dat nog kan worden aangevochten. Die beoordeling hoort primair thuis in het bestuursrechtelijke traject.
Bestaat er dan nooit een ‘escape’?
De rechter laat wél een opening: in uitzonderlijke gevallen kan het beroep op zo’n buitengerechtelijke ontbinding “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar” zijn, bijvoorbeeld als de verhuurder misbruik maakt van de bevoegdheid. In het vonnis wordt daarbij verwezen naar rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (19 juli 2022). Maar in deze zaak kwam de huurder volgens de voorzieningenrechter niet met feiten of omstandigheden die zo’n uitzonderingssituatie aannemelijk maken. De voorlopige conclusie luidt daarom: de huurovereenkomst is voorshands rechtsgeldig ontbonden en de huurder verblijft daarmee zonder recht of titel in de woning. Dat maakt de ontruiming toewijsbaar.
Verweer huurder: meer tijd of geen uitvoerbaarheid bij voorraad
De huurder vroeg de rechter om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of om een zeer lange ontruimingstermijn (minimaal anderhalf jaar) te bepalen. De voorzieningenrechter vond beide verzoeken onverenigbaar met het karakter van een kort geding, dat juist is gericht op een snelle voorziening. Die verzoeken werden daarom afgewezen.
De uitspraak: ontruimen uiterlijk 6 november 2025
De voorzieningenrechter wees de gevraagde voorzieningen toe en koppelde de feitelijke ontruiming aan het moment waarop de sluiting definitief is opgeheven. In het vonnis is als uiterste datum genoemd: 6 november 2025 (zeven dagen na definitieve opheffing van de sluiting). Daarnaast moet de huurder € 636,91 per maand betalen als schadevergoeding zolang niet is ontruimd en de woning niet ter beschikking is gesteld, met het gebruikelijke voorbehoud van wettelijke toegestane huurverhogingen. Ook werd de huurder veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Acantus werden begroot op € 2.144,45, opgebouwd uit dagvaardingskosten (€ 145,45), griffierecht (€ 714,00), salaris advocaat (€ 1.107,00) en nakosten (€ 178,00), met een mogelijke verhoging zoals in de beslissing omschreven en wettelijke rente bij te late betaling.
Waarom is deze uitspraak relevant?
Deze zaak onderstreept hoe groot de civiele gevolgen kunnen zijn van een bestuurlijke woningsluiting: een sluitingsbevel kan voor een verhuurder voldoende zijn om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te beëindigen en in kort geding ontruiming af te dwingen. De drempel om daartegen in civiel kort geding succesvol verweer te voeren ligt hoog, tenzij zeer bijzondere omstandigheden aannemelijk worden gemaakt.